fbpx Skip to main content

Upstairs/Downstairs

Ook dit jaar hebben we opnieuw een expert gevraagd om een mooie tekst te schrijven over ons thema. Dit jaar hebben we gekozen voor Wendy Landewé – van der Veen. Zij is curator en conservator bij Huis Doorn en heeft hierdoor de afgelopen jaren veel te maken gekregen met het thema Upstairs/Downstairs. Huis Doorn heeft namelijk in 2021 hun personeelsvertrekken opnieuw ingericht en toegankelijk gemaakt. Hier leest u meer over haar ideeën over het thema en de invulling hiervan in kastelen en buitenplaatsen.

Kijkwijzer of ‘kijk wijzer’ 

Dag van het Kasteel heeft in 2023 als landelijk thema: ‘Upstairs – Downstairs’. Veel Tv-kijkers met een passie voor geschiedenis en zeker liefhebbers van kastelen en buitenplaatsen weten dan eigenlijk ook al meteen waar het om draait: het leven ‘achter de schermen’ van een kasteel of historische buitenplaats. 

Upstairs, Downstairs is de titel van een zeer succesvolle dramaserie uit het Verenigd Koninkrijk, die zich afspeelt in de jaren 1900-1930 en werd uitgezonden van 1971 tot 1975. 4 jaar lang volgden de Britse kijkers het leven van de adellijke familie Bellamy en hun huispersoneel op de voet. Niet veel later was de serie ook in Nederland te zien, bij de NCRV, onder de naam Tussen Salon en Souterrain. De relatie tussen de familie en hun bedienden en de persoonlijke beslommeringen van de verschillende hoofdpersonen kluisterden ook in ons land vele kijkers aan de buis.  

Door het succes van de serie werd de titel ‘Upstairs,Downstairs’ een begrip, waarmee in twee woorden de complexe sociale wereld binnen één aristocratische huishouding werd samengenomen; het onoverbrugbare standsverschil tussen familie en personeel en de hiermee verbonden normen, waarden en (veelal ongeschreven) gedragsregels.  

De voltallige cast van de populaire Britse TV-serie Downton Abbey. (wikimedia commons)
Het Engelse Highclere Castle, waar de serie Downton Abbey werd opgenomen. (wikimedia commons)

Hetzelfde thema staat ook centraal in het nog altijd veel bekeken kostuumdrama Downton Abbey, dat zich afspeelt in de jaren voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. In deze serie, die tussen 2010 en 2015 op de buis verscheen, draait alles om het landgoed Downton Abbey, het thuis van de familie Grantham en hun huispersoneel. Ook deze tv-serie werd in binnen- en buitenland enorm populair. Zo populair, dat er zelfs nog twee speelfilms volgden.   

We genoten ervan, van de statige historische huizen, de rijk ingerichte vertrekken, de schitterende kostuums, de nostalgie en het drama. Het bestaan van twee werelden onder één dak spreekt tot onze verbeelding. ‘Upstairs, Downstairs’ – de wereld van meneer en mevrouw boven in de salon en de wereld van het huispersoneel beneden in het souterrain. Het contrast tussen de showzijde van het aristocratische bestaan in de rijke interieurs en de noeste arbeid achter de schermen, in de tuinen, de (spoel-)keukens en de wasserij. Twee werelden onder één dak, zoals Ileen Montijn beschrijft, die in principe volgens de normen van die tijd gescheiden moesten blijven, maar dit natuurlijk niet waren.1 De wereld van ‘boven’ kon niet bestaan zonder de wereld van ‘beneden’ en zo romantisch als het leven op de Britse landgoederen ons soms in de TV-series ook wordt voorgespiegeld, zo hard was vaak de werkelijkheid.  

In vele Engelse en Duitse, maar zeker ook in Nederlandse kastelen en landhuizen zijn de dienstvertrekken ‘boven’ en ‘beneden’ bewaard gebleven of gereconstrueerd en het loont de moeite om ze te bezoeken en te onderzoeken. Het is een kans om kennis te maken met de historische werkelijkheid van een aristocratische huishouding. Wie woonde er nog meer, behalve de familie, hoe zag een werkdag van een tuinknecht, huismeisje of een kamerheer eruit, waar aten en sliepen zij? Hoe beleefden zij hun dagelijkse werkelijkheid?  

Tegenwoordig kunnen de onderwerpen inclusie, ongelijkheid en diversiteit in het publiek debat op veel aandacht rekenen. Vanuit die actualiteit biedt het thema Upstairs/Downstairs ons de gelegenheid om terug te kijken naar hoe men zich in het verleden op kastelen en buitenplaatsen verhield tot die onderwerpen, inclusie, ongelijkheid en diversiteit. Dat is natuurlijk een waanzinnig brede vraag en die kan in dit essay zeker niet beantwoord worden, maar wat wel kan is in heel kort bestek een kennismaking verzorgen met het onderwerp vanuit verschillende invalshoeken: huispersoneel, ‘personeelszaken’ en personeelsvertrekken, als een soort ‘kijkwijzer’ voor of inleiding op Dag van het Kasteel. Wie goed kijkt en (onder)zoekt, ontdekt, kan zien, zoals historica Barbara Henkes het verwoordt: ‘hoe onderscheid en diverse vormen van ongelijkheid diep verankerd zaten in de binnenhuisarchitectuur, de inrichting, de kleding en de inkomsten’.2 

Hieronder komt vooral het ‘Upstairs/Downstairs’ uit de eerste helft van de 20ste eeuw aan bod, want uit die periode dateren over het algemeen nog de meeste dienstvertrekken. Uit die jaren zijn ook de meeste verhalen van en over het huispersoneel overgeleverd.  

Wonen en werken van het personeel

Al vele jaren buigen historici en geschiedkundigen zich over de rijke geschiedenis van kastelen en buitenplaatsen. Over het algemeen komen de onderzoeksresultaten bij het brede publiek, verdeeld over twee of drie grote thema’s: de bouwgeschiedenis van het hoofdhuis en de bijgebouwen, de bezitsgeschiedenis van het landgoed en de ontwerpgeschiedenis van het park of de tuinen. Niet vaak lezen we in de literatuur over het huispersoneel en wat er nodig was om een adellijk huishouden draaiende te houden; over het adellijke huishouden als ‘organisatie’ of ‘bedrijf’. Dat is jammer, want onderzoek naar de personeelsgeschiedenis kan ons veel leren over de dagelijkse gang van zaken op een landgoed en over het sociale kader waarbinnen daar werd samengewoond en samengewerkt.

Op een kasteel of buitenplaats was er sprake van twee werelden onder één dak. De familie bewoonde veelal het centrale, representatieve gedeelte van het huis. Het souterrain en de zolders vormden het domein van het huispersoneel, zoals kok of kokkin, keukenhulp, huisbediende, kamervrouw, huismeisje, wasvrouw, tuinbaas en tuinknecht.

Permanente beschikbaarheid

Het huispersoneel, dat vaak werkte in onzichtbaarheid op de achtergrond, maakte veelal lange dagen. Een gemiddelde werkdag startte meestal rond 7.00 in de ochtend en duurde tot na de afwas rond 20.00 uur ’s avonds. Voor bijvoorbeeld huismeisjes was er naast deze dagelijkse reguliere werktijd, ook nog de ‘tijd van dienstbaarheid’. Dat betekende dat een huismeisje ook in de avond, na het diner nog klaar moest staan om taken te vervullen. Denk aan het binnenlaten van gasten, het serveren van thee en het begeleiden van vertrekkende bezoekers naar de voordeur. Was er in de avond geen bezoek, dan kwam het ook voor dat ze oppasten op de kinderen en verstel- of  koperpoetswerk kregen opgedragen.3 Gemiddeld genomen konden de huismeisjes rekenen op één vrije avond per week en één vrije zondag in de twee of drie weken, waarbij ze dan veelal voor 23.00 uur weer binnen moesten zijn. Een wettelijke vakantieregeling voor het huispersoneel kwam er pas in 1940.4 Ging de familie op vakantie, dan reisden de dienstboden soms mee, Het kwam echter ook wel voor dat ze in die vakantieperiode zonder loon of kostgeld zelf moesten zien rond te komen.5 Werkdagen van 12 uur of meer waren geen uitzondering.6 Permanente beschikbaarheid, daar ging het om.  

Huispersoneel werkte tegen een geldbedrag, kost en soms ook inwoning. Bij de ene werkgever werd je goed beloond voor al je diensten, bij de ander minder. Soms sliepen huismeisjes op een tochtige zolder in een sobere kamer met alleen een bed, soms was er meer comfort.7 Pas vanaf 1938 werden er CAO’s afgesloten voor het huispersoneel. Wettelijke maatregelen voor een minimumloon, maximale arbeidsduur of een arbeidsongeschiktheidsverzekering waren er toen nog niet. Na het trouwen volgde over het algemeen ook nog automatisch ontslag. De Nederlandse overheid wilde liever niet ingrijpen in de privésfeer van het gezin en daarom bleef een wettelijk kader voor goede arbeidsomstandigheden lang uit. Als dienstbode was je onderdeel van het gezin en viel je onder de bescherming van de heer des huizes.8 Vanaf 1900 maakten verschillende vakverenigingen zich al wel sterk voor betere arbeidsomstandigheden voor het huispersoneel, maar de arbeidstijdenwet van 1919, sloot huispersoneel bewust buiten.9 Als één van de laatste beroepsgroepen kregen ook de huismeisjes uiteindelijk rond 1940 een kader van wettelijke arbeidsrechten en -plichten.  

Spotprent (ook wel centsprent of volkprent) met inkijkje in het leven van enkele ‘Nieuwmodische Amsterdamsche dienst-meisjes’, ca. 1840 en uitgegeven door Erve H. Rijnders Amsterdam. Collectie Koninklijke Bibliotheek Den Haag.
Een dienst- of huismeisje in uniform hanteert rond 1912 een stofzuiger, de Nilfisk Advance. (wikimedia commons)

Minder huispersoneel – minder dienstvertrekken 

Al voor de Tweede Wereldoorlog namen de welgestelden echter al minder huismeisjes, huisbedienden en koks in dienst. Het was niet langer vanzelfsprekend. De maatschappij veranderde in rap tempo. Onder invloed van de financiële crisis in de jaren 30 van de 20ste eeuw gingen ambtenaren, onderwijzers en fabrikanten minder verdienen. Het in dienst hebben en houden van huispersoneel werd een kostbare zaak. Huispersoneel ging minder verdienen of werd ontslagen.10 Hoewel in aristocratische huishoudens het hebben van personeel werd gezien als onlosmakelijk verbonden met de adellijke levensstijl, was bezuinigen daar ook onontkoombaar. 

Naast de economische wereldcrisis was ook de opkomende techniek in het huishouden een reden om minder huispersoneel in dienst te nemen. Nieuwe technische ontwikkelingen maakten dat het huishouden sneller en gemakkelijker ging, denk aan de inzet van de koelkast, de wasmachine, de droger, de stofzuiger en uiteindelijk ook de vaatwasser. Voor het huispersoneel was het leren omgaan met deze nieuwe technische vindingen learning by doing, want vragen stellen deed je liever niet. Illustratief zijn de mémoires van Catrien de Korte-de Bruin bijvoorbeeld, huismeisje. Zij moest rond 1930 voor het eerst werken met een stofzuiger: ‘Met zweet onder de armen bekeek ze het apparaat, een stok met een zak eraan, nog nooit eerder had ze zoiets gezien. Was dat nou een stofzuiger? Hoe gebruikte je zo’n ding? Ze durfde het niet te vragen. Aarzelend rolde ze het snoer af en stak de stekker in het stopcontact. Aarzelend drukte ze op de ‘aan’-knop en schrok zich wezenloos van het geluid.’11  

In de praktijk betekende de inzet van meer elektrische huishoudapparatuur en minder huishoudpersoneel dat er ook minder dienstvertrekken nodig waren. Deze vertrekken kregen een andere functie als slaapkamers voor kinderen, logeerkamers, opslagruimte of kantoren. Zeker wanneer een kasteel of buitenplaats bijvoorbeeld in latere jaren niet meer werd bewoond, maar een functie kreeg als school, internaat of museum.12 

Dienstvertrekken komen langzaam terug… 

Op dit moment komt het reconstrueren of herinrichten van dienstvertrekken en personeelsroutes steeds meer in zwang. In 2022 organiseerde Museum Huis Doorn een uitverkochte studiedag over dit onderwerp. De uitkomst was dat er op dit moment steeds meer aandacht is voor de rol die het huispersoneel in historische huishoudingen op kastelen en buitenplaatsen vervulde, maar men wil dit  dan ook wel kunnen laten zien. Opengestelde historische huizen zoeken naar een manier om hun ‘eigen’ verhaal over Upstairs, downstairs, het huisouden, het huispersoneel en de standsverschillen, bij het bezoekerspubliek te brengen en te visualiseren.13   

Dat is lang niet altijd gemakkelijk, want vaak is het een zoektocht: naar historische plattegronden, boedelinventarissen, personeelslijsten en egodocumenten met persoonlijke verhalen. Wat weten we nog over de vroegere indeling van het huis en over de mensen die de dienstvertrekken woonden en werkten? Waar bevonden zich de keuken, de spoelkeuken, de poetskamer, de mangelkamer en/of linnenkamer, de opslagkelders, de voorraadkamers? En hoe gaan we om met wat we nog weten en (nog) niet weten? Wanneer vinden we een reconstructie of herinrichting goed genoeg? En in hoeverre kunnen en willen we bezoekers ook informeren over de personages in het historische huishoudelijke team? Hoe compleet is ons beeld? Hoe willen we de informatie over het leven achter de schermen van een kasteel of buitenplaats presenteren? Willen we bezoekers echts iets leren of willen we ze vooral een bijzondere beleving bieden?14  

Heringericht dienstvertrek op Huis Doorn, het slaapvertrek van de kamerheer. De kamer is klein, maar wel comfortabel ingericht. Aan de kast op een hangertje de originele livrei van huisbediende Bart Petersen. Foto Theo Scholten, Museum Huis Doorn
Huisbediende Bart Petersen aan het werk in de badkamer van keizerin Auguste Victoria op Huis Doorn. Bart Petersen kwam in dienst op Huis Doorn in 1921 en zou blijven tot na de dood van zijn werkgever, de laatste Duitse keizer Wilhelm II, in 1941. Collectie Museum Huis Doorn

Gelukkig is het wonen en werken van het huispersoneel op steeds meer verschillende Nederlandse kastelen en historische buitenplaatsen ondanks deze uitdagingen (weer) zichtbaar of men werkt eraan, zoals in Huis van Gijn, gevestigd in Dordrecht. Daar werden aan het einde van de vorige eeuw de meidenkamers op de bovenste verdieping uitgebroken om plaats te maken voor een betere presentatie van de kunst- en prentenverzameling van Simon van Loon. De museumorganisatie van Huis van Gijn wilde heel graag het verhaal vertellen over de dagelijkse gang van zaken in het huis en daar horen de dienstbodekamers toch ook bij.15 Reconstrueren van de dienstbodekamers was niet mogelijk, maar door creatief nadenken en het toepassen van slimme oplossingen zijn nu op de zolder van het huis de huishoudelijke functies teruggekeerd. Ook op Kasteel de Keukenhof zijn er op de zolder weer personeelsvertrekken ingericht, met vele authentieke details. Op Paleis Het Loo onderzoekt een projectgroep nu de mogelijkheid om de hofdamevertrekken weer in het zicht te brengen.16 

Herinrichten of reconstrueren van personeelsvertrekken en personeelsroutes kan vanuit verschillende invalshoeken. De dienstvertrekken die zijn (her)ingericht op basis van historische foto’s of boedelinventarissen doen vaak het meest authentiek aan. Deze historische bronnen zijn echter niet altijd voorhanden en dan wordt het een echte uitdaging om een historische verantwoorde inrichting te realiseren, die een authentieke sfeer ademt en de historische sociale gelaagdheid in dat adellijke huishouden zichtbaar maakt.  

De woon- en slaapvertrekken van het huispersoneel waren in vergelijking met de familievertrekken bijvoorbeeld veelal sober. Het personeel woonde veelal in onverwarmde vertrekken, die relatief spaarzaam waren ingericht met vaak alleen een bed, een wastafel, een handdoekenrek en een kledingkast. Aan de muur geen wandbespanning, wandtapijt en schilderijen in vergulde lijsten, maar eenvoudig behang en een (stichtelijke) prent. Details zijn vaak illustratief: deurklinken zijn bijvoorbeeld vaak niet van koper, maar van hout of ijzer en zonder poespas.  

Tialda van Witteveen tekende de herinneringen op van Gondje van Dulmen, geboren in 1920, aan haar dienstbetrekking bij mevrouw van der Eerde en die zijn illustratief: ‘Dora en Gondje, die de slaapkamer deelden, kwamen alleen boven om te poetsen of te slapen. (…). Dora en Gondje wasten zichzelf met water uit een lampet, een grote aardewerken kan. Een douche hadden ze niet. Mevrouw daarentegen had een bad. Dora en Gondje hadden weleens verlangend tegen elkaar gezegd ‘Als mevrouw een keer weg is, zullen wij dan in bad gaan?’ Maar het bleef bij een fantasie, een droom’. Gondje had bij mevrouw wel een bed voor zichzelf en dat was heel bijzonder voor haar, want thuis sliep ze met haar zusje samen in één bed.17  

Onzichtbaar, achter de schermen 

Behalve dienstvertrekken zijn ook personeelsingangen en personeelsroutes interessant. Een heel mooi voorbeeld is bijvoorbeeld de toegangsbrug tot de entree van Kasteel Amerongen. Dat is een dubbele brug, waarbij de brug boven leidt naar een statige voordeur met veel glas. Deze was vroeger bestemd voor de familie en de belangrijke gasten. De benedenbrug, die ook nog altijd bestaat, was bedoeld voor het personeel en de leveranciers. Dit was een veel eenvoudigere houten deur.  

Zo ook de diensttrap van Huis Doorn. Dat was geen centrale, statige, brede trap bedekt met een loper, maar een nauwe spiltrap van gietijzer met weinig manoeuvreerruimte weggestopt in een klein vertrek aan de zijkant van het huis. Het was duidelijk de bedoeling dat het personeel zich via die trap ongezien door het huis moest bewegen. Bart Petersen, huisbediende bij de laatste Duitse keizer Wilhelm II op Huis Doorn, vertelde hierover aan een journalist van het Nieuwsblad van het Noorden in 1978. Bart was al een half jaar in dienst bij de ex-keizer, maar hij had zijn werkgever tot dan toe eigenlijk nog nooit goed gezien: ‘Wel van de trap af, maar nog nooit van dichtbij. Want als hij bijvoorbeeld de vestibule binnenging, riep de kamerbediende “der Kaiser kommt” en dan moest je zorgen dat je weg was. In het begin was dat heel erg, later werden ze er wat makkelijker in. Maar je moest weg, en dat deed je ook vanzelf.’18  

Hier zie je duidelijk de dubbele toegangsbrug tot Kasteel Amerongen.
Isaac Israëls, Amsterdamse Dienstmeisjes
Amsterdamse dienstmeisjes, Isaac Israels, 1890-1900, olieverf op karton, 41 x 56 cm, Collectie Rijksmuseum Amsterdam

De wereld is een schouwtoneel… 

Het harde werken van het huispersoneel achter de schermen maakte het voor hun werkgevers mogelijk om hun aristocratische rol goed te spelen. Lukte het hen om hun stand goed op te houden, dan kon het huispersoneel ook weer delen in dat aanzien. Zo is er in de collectie van Slot Zuylen nog een koetsiersjas bewaard gebleven, met op de knopen het wapen van de familie Van Tuyl van Serooskerken. Het dragen van een dergelijke livrei, vaak gemaakt van goede lakense stof, verleende prestige, niet alleen aan de familie achter het wapen, maar ook aan de dagelijkse drager ervan.19 Dat blijkt ook uit de herinneringen van Gondje, zoals verwoord door Tialda Hoogeveen: ‘In uniform kwam ze niet veel buiten. Jammer, want ze was erg trots op haar werkkleding; maar weinig meiden in het dorp hadden dat. Thuis was ze maar gewoon, maar door uniform bij Van der Eerde had ze een bepaalde status.’20 

Een goede relatie tussen werkgever en werknemer kon ook andere voordelen met zich meebrengen, zoals het worden opgeleid in huishoudelijke of tuintechnische zaken, de kans om te groeien, algemene ontwikkeling en er waren ook extra’s bij een goede werkgever, zoals af en toe een geschenk, het meedelen in de eerste fruitoogst en het eten van vlees, voor velen in die tijd een uitzondering.  

Het leven van het huispersoneel op kastelen en historische buitenplaatsen kende zijn positieve en negatieve kanten en was onder elke ‘meneer’ of ‘mevrouw’ anders. Er kleven ongelooflijk veel interessante aspecten aan het thema ‘Upstairs Downstairs’, die ons begrip en onze beleving van het dagelijks leven op kastelen en buitenplaatsen enorm kunnen verrijken.  

Het is erg verleidelijk om aan het einde van dit essay een opsomming te geven van alle historische huizen in Nederland waar dienstvertrekken en personeelsroutes te zien zijn, allemaal met een eigen geschiedenis en verhaal. Helaas ontbreekt hiervoor niet alleen de ruimte, maar veel leuker is het natuurlijk om tijdens Dag van het Kasteel zelf op onderzoek uit te gaan en in de voetsporen te treden van Catrien, Gondje en Bart. 

 

Wendy Landewé – van der Veen